De troostende kleuren van Henri Matisse

De troostende kleuren van Henri Matisse

75 jaar geleden, in de winter van 1947-’48, schilderde Henri Matisse zijn laatste, monumentale stillevens in zijn villa in Vence, Zuid-Frankrijk. Hij was toen 78. Daarna wijdde hij zich nog uitsluitend aan zijn kleurrijke, levensgrote collages en het ontwerp van zijn al even grensverleggende kapel in Vence.

Eric Rinckhout

Er is één schilder die mij altijd gelukkig maakt. Zijn naam is Henri Matisse (1869-1954). Hij is geen natuurtalent, geen wonderkind zoals Picasso er een was en ook Van Dyck. Nee, Matisse heeft, net zoals Van Gogh, Rembrandt en Rubens, moeten leren, lang moeten leren, en kijken, oefenen, wroeten en opnieuw beginnen. Tot het lukte. Tot hij kon schilderen wat hij wilde schilderen. Tot zijn hand gewillig was. ‘Gehoorzaam’, noemde hij dat.

Het vroegste werk van Matisse is ruw, donker en in zichzelf gekeerd. Zijn Parijse leermeester Moreau noemde het ‘Vlaams’. Tja, Matisse was op de laatste dag van 1869 in Le Cateau-Cambrésis geboren, een dorp niet ver van de Belgische grens. Voor Parisiens was hij, samen met zijn goede, helaas jong gestorven Belgische vriend, de schilder Henri Evenepoel, ‘un flamand’.

In het zuiden zou Matisse het grijs achter zich laten. Zijn reis naar Corsica in 1898 en vooral zijn langere verblijf in Collioure, vlak bij de Spaanse grens, in 1905, vervulden zijn werk met wilde, ‘onrealistische’ kleuren: rode stranden, paarse schaduwen en groene daken, vaak geschilderd in een explosie van spetters en strepen.

Patronen

Het was vooral tijdens zijn verblijf in de Marokkaanse stad Tanger in 1911 en 1912 dat Matisse het genadeloze licht zag. De schilderijen die hij daar maakte, baden in het ijle blauw van de zee en de hemel. Hij zette een raam open en liet het zwoele, mediterrane licht binnenstromen. Zijn werk werd rustiger, de kleurvlakken werden groter. Daar voelde hij de kracht van patronen die hij in Perzische tapijten en Marokkaanse tegels zag. Vermoedelijk was het een weerzien en een herontdekking want hij was opgegroeid in een Noord-Frans weversdorp en kende als kind al de patronen van de luxestoffen die er voor de Parijse modehuizen werden geweven.

Het grote schilderij Rood interieur: stilleven op blauwe tafel (116 bij 89 centimeter, olieverf op doek), dat hij 35 jaar later maakte, zindert ook van licht en kleur, maar is helemaal anders. Matisse schilderde het eind 1947 – begin 1948 op zijn 78ste. Het is er niet aan te zien: dit is niet het werk van een oude man. Het werk trilt van de energie en de vitaliteit. Nochtans zat Matisse al enkele jaren in een rolstoel en ging het schilderen hem moeizamer af. Lang rechtop staan was moeilijk. Collages, vaak met enorme afmetingen, die hij al zittend kon uitknippen, waren zijn nieuwe passie.

Henri Matisse, Intérieur rouge, nature morte sur table bleue.

© Succession H.Matisse/VG Bild-Kunst, Bonn 2020 Foto: Archive Henri Matisse

Zigzag

Wat een merkwaardig schilderij is dit. Het wordt bijna helemaal ingepalmd door rood – noem het ‘bezonken rood’. Rood is de kleur van de liefde en de passie. Rood is altijd warm. ‘Kleuren hebben hun eigen schoonheid. Die moet je behouden’, zei Matisse. ‘In muziek moet je toch ook de klanken behouden.’

Wat zouden die rode vruchten op die blauwe tafel zijn? Sinaasappels? Matisse vond dat die gloeiden als de zon. Maar hij liet graag de kleur loskomen van de vorm: oranje moesten ze dus niet per se zijn. Misschien zijn het toch granaatappels? Die symbolen van de vruchtbaarheid met hun talloos vele zaden? Of zijn het toch tomaten? Die grote, onregelmatige kan dan een coeur de boeuf zijn.

Maar of het nu granaatappels of tomaten zijn die van de blauwe tafel àf lijken te glijden, het zijn de zigzagpatronen die, samen met het verzadigde rood, het schilderij overheersen en onder spanning zetten. Ze laden het werk op met energie, alsof er zwarte bliksemschichten over het doek schieten. De hoekige zigzag wordt beantwoord door de rustgevende vlakken van de oranje-gele tuindeur, een aantal organische en ronde vormen – zoals de tafel en de vaas met bloemen – en het spetterende vuurwerk van palmbladeren die zich van buiten, door de openstaande tuindeur, naar binnen wurmen.

Ik schrijf ‘buiten’ maar eigenlijk is er geen ‘buiten’ in dit schilderij. Binnen en buiten lopen in elkaar over. Het rood heeft een stukje ‘buiten’ ingepalmd en de zigzagpatronen lopen gewoon door, over de ‘drempel’. Matisse heeft in dit werk alle tegenstellingen opgeheven. Binnen en buiten bestaan niet meer. Muur en vloer evenmin. Hij heeft alles in één plat vlak geschilderd. De tuindeur staat open, maar biedt alleen een doorkijkje op nog meer verf. Verf die geen poging doet om een ‘werkelijkheid’ af te beelden. ‘Een gedroomde werkelijkheid die sterker is dan de werkelijkheid zelf’, noemt Abdelkader Benali het in zijn boekje ‘Het blauw van de zee en het blauw van de stad’. Een geschilderde werkelijkheid in rood, geel en blauw. Een werkelijkheid waar alles in evenwicht is.

Het is niet alleen een genereuze, warme werkelijkheid. In het schilderij lijkt ook alles nagenoeg immaterieel te zijn en te zweven. Dit klinkt misschien technisch maar op zich is het eenvoudig: Matisse schildert op ongeprepareerd doek. En er is geen grondlaag die onder alles doorloopt: alleen de zwarte schichten zijn boven op een rode verflaag gezet. Matisse schildert voorts elk object afzonderlijk en laat vaak, langs de randen, het onbeschilderde doek doorschemeren. Alsof hij zo de werkelijkheid op een kier laat staan, een kier waardoor hij licht naar binnen laat schijnen. Hij legt een puzzel met afzonderlijk geschilderde stukken, het is een collage in verf.

Vaarwel, zwaartekracht

Er is lichtheid, maar er is ook nog het licht zelf. Bij Caravaggio en Vermeer was er nog een lichtbron die het tafereel verlichtte. Bij Matisse komt het licht ‘uit’ het schilderij. De verf zelf is de bron van licht, de verf zindert als de zon. Het doek lijkt trouwens pas gisteren geschilderd, de verf is nog nat.

Matisse schept een wereld in en van verf, een wereld waar andere wetten gelden: er is geen zwaartekracht en geen diepte. Het is een wereld waarin de tijd niet tikt. Alleen de wet van Matisse geldt er: de wet van de troost die kunst kan bieden. Kunst als comfortabele leunstoel waarin de reiziger kan bekomen van zijn vermoeidheid. Zo noemde Matisse het zelf.

Te midden van die tijdeloosheid zet Matisse de tijd nog eens een hak. Aan de vuurrode wand schildert hij het okergele, gipsen medaillon dat hij vijftig jaar eerder maakte met het profiel van zijn toenmalige geliefde, Camille Joblaud, de moeder van zijn dochter Marguerite. Zoete herinneringen, ongetwijfeld, na de zware huwelijkscrisis en de vechtscheiding van zijn echtgenote, Amélie Parayre.

Aan het einde van zijn leven omringde de kunstenaar zich met zijn enorme collages – een kathedraal van kleur en kracht – die hij op de muren van zijn appartement in Nice of van zijn villa in Vence liet bevestigen. ‘Ik heb voor mezelf een kleine tuin om me heen gemaakt, waarin ik kan wandelen’, zei hij.

Matisse stierf in 1954. Wat een genot is het om nog steeds in die tuin, zijn wondere wereld, te mogen vertoeven.

Merci, maître.

Het schilderij Rood interieur, stilleven op blauwe tafel (Intérieur rouge, nature morte sur table bleue) van Henri Matisse (1947) behoort tot de collectie K20, Kunstsammlung Nordrhein Westfalen in Düsseldorf. Het was onder meer te zien in de tentoonstelling De oase van Matisse in 2015 in Stedelijk Museum, Amsterdam. Naar aanleiding daarvan daarvan schreef Abdelkader Benali Het blauw van de zee en het blauw van de stad (De Arbeiderspers, 2015)

Dit is een herwerkte versie van de tekst die op 30 maart 2015 in De Morgen verscheen.